Taal met Ank

Onze begeleider en aanjager Ank Kempink werd vorige zomer zelf getroffen door een hersenbloeding.
‘Ik ben ondertussen weer heel aardig op de been,’ zegt ze. ‘Ik loop en fiets. Praten gaat ook goed, zoals je hoort.’ Ze lacht. ‘Alleen lezen en schrijven gaat moeilijk.’
In dit nieuwsbericht vertelt ze meer over haar taal en over afasie.
En uiteindelijk gaat het toch ook weer over schilderen.

Praten

Een gesprek met Ank gaat als vanouds. Ze begrijpt prima wat de ander zegt.
In het spreken als handeling is Ank nog altijd de oude. Ze vertelt veel en graag.

‘Het gesprek kan wel anders verlopen,’ vertelt ze. Soms kan ze een woord niet vinden en dan moet ze even nadenken.
‘En af en toe zeg ik iets heel anders dan wat ik wil zeggen. Dan weet ik in mijn hoofd precies wat het moet zijn, maar dan maakt mijn mond er iets heel anders van. Of iets wat erop lijkt of iets wat met dezelfde letter begint, maar het niet is.’ Ze lacht weer. ‘En soms moet ik dan zo lachen om de gekke dingen die ik zeg. Ik weet dat ik het fout zeg.’

Als ze moe is, bijvoorbeeld aan het eind van de dag, dan gaat spreken moeilijker.
Toch komt Ank er bijna altijd uit.

Schrijven

‘Kijk, zo schrijf ik.’ Ank wijst op het briefje dat ze op tafel heeft gelegd. ‘Ik schrijf met links, want mijn rechterhand doet niet wat ik wil. Hij sleept er wat achteraan en ik moet ‘m er af en toe echt bij betrekken.
Ik was natuurlijk rechtshandig, maar veel dingen doe ik nu met links, waaronder schrijven. Vandaar dat mijn handschrift wat groot is en niet zo netjes. Soms kan ik het zelf niet terug lezen wat ik heb geschreven, maar dat is een ander probleem.
Net zoals op papier krijgen wat ik wil zeggen. Ik weet wat ik wil vertellen en opschrijven, maar hoe ik dat moet doen… steekwoorden lukt wel, maar een hele zin vaak niet.’

Lezen en begrijpen

‘Dit wil ik je laten zien,’ zegt ze. ‘Dan snap je waar ik mee bezig ben en wat mijn probleem is.’
Van een stapel pakt ze een vel papier. Er staat een kort verhaal van drie zinnen op. Die leest ze voor. Dat gaat langzaam.
‘Ik moet het vaak letter voor letter spellen wat er staat. Dan heb ik het hele woord, maar in sommige gevallen dringt de betekenis van dat woord niet tot me door.’

Ze leest een zin hardop voor. De korte woorden lukken goed; langere woorden (van drie of meer lettergrepen) zijn lastiger. En opvallend: woordjes als ‘en’, ‘maar’, ‘dus’ en ‘omdat’ slaat ze over of daar maakt ze iets anders van. Je zou zeggen: dat zijn korte woorden, dat moet wel lukken. Het zijn de woorden die zinnen met elkaar verbinden, de voegwoorden, die voor haar moeilijk zijn.
‘Ja, die woorden kan ik wel spellen, maar niet hardop lezen. En als ik ze lees, weet ik niet wat het betekent. Wat is ‘maar’?’
Dat is bijzonder, want als je met Ank praat, heeft ze er geen probleem mee. Dan gebruikt ze de voegwoorden vloeiend en in de juiste betekenis.

Onder het korte verhaal staan twee beweringen over de inhoud van het verhaal. Eén ervan is goed.
‘Dit is zo moeilijk, hè. Want dan moet ik echt begrijpen wat er staat. En dat doe ik vaak niet.’

‘Er is nog meer.’
Ze klapt de laptop open en start een computerprogramma waarmee ze taaloefeningen kan doen.
‘Het duurde heel lang voordat ik wist hoe hij aan moest. Daarna moest ik nog leren welk icoontje ik moet aanklikken om het programma te openen. En wat ik moet doen om bij de juiste soort oefening te komen.’
Na wat bewegingen met de muis en een paar klikken komen we bij de oefening die Ank wil laten zien.

In beeld verschijnt een kort verhaal dat bestaat uit vier regels. De regels staan door elkaar. De opdracht is om ze in de juiste volgorde te zetten.
‘Kijk,’ zegt Ank en ze wijst op een regel. ‘Die moet eerst, dat weet ik.’ Ze wijst op de hoofdletter waarmee de regel begint. Ze lacht alsof ze een beetje valsspeelt.
Dan leest ze de zin hardop voor. De korte woorden gaan goed, maar dan komt een wat langer woord: ‘gerecht’. Ank leest: ‘gedicht’.

Voor een woord dat ze op het eerste gezicht niet herkent, zegt ze een van de eerste dingen die in haar opkomt. Het is vaak een woord dat erop lijkt. Ze raadt of gokt dus als het ware wat er staat. ‘Dat doe ik niet bewust; het gaat vanzelf, lijkt het wel.’
De meeste mensen hoeven bij het lezen een woord niet letter voor letter te spellen. Vaak zien ze in één oogopslag welk woord het is en wat het betekent. Ze doen dat automatisch, denken daar niet over na. Het gebeurt onbewust. De meeste mensen kunnen ook meerdere woorden tegelijk of zinsdelen in één oogopslag zien en die begrijpen. De ogen glijden over de tekst en onze hersenen doen bijna automatisch het werk.
Bij Ank is dat in veel gevallen dus niet (meer) zo.

Ze wil verder lezen en komt bij het lange woord ‘asperge’. Even hapert ze op de ‘a’. Dan zegt ze het goed. ‘Die helpt me.’ Ze wijst naar de foto op het beeldscherm. Op de foto liggen asperges.
Nu moet ze een andere zin eronder zetten. Ze leest verder en komt het woordje ‘want’ tegen. En dan schudt ze haar hoofd. Een voegwoord en dat begrijpt ze niet als ze leest. Ze klikt. Fout.

Technisch lezen gaat haar dus redelijk af. Begrijpend lezen is voor haar lastig.
‘De therapeut zegt dat als ik het heel veel oefen, dat het steeds beter kan gaan. Ik hoop het ook.’

‘Snap je nu waarom ik zo moeilijk met je kan appen? Ik weet wat ik wil zeggen en typen, maar ik weet vaak niet welke letters en woorden ik moet gebruiken.
Gelukkig heb ik een klein hulpmiddel.’
Ze pakt haar telefoon en opent Whatsapp. Dan zegt ze: ‘Het is maar goed dat ik niets hoef in te typen, want het zou onleesbaar voor je zijn.’
In het scherm verschijnt: ‘Het is maar goed dat ik niets hoef in te typen, want het zou onleesbaar voor je zijn.’
Spraakherkenning helpt haar dus.
‘Maar als jij iets aan mij schrijft, kan ik het lastig lezen. Er moet wel iets zijn waarmee de telefoon het aan mij kan voorlezen, maar zover ben ik nog niet. Misschien komt het snel.’

Kortom

In het dagelijks leven is gesproken taal voor Ank nauwelijks een probleem.
Maar geschreven taal, lezen en zelf schrijven, begrijpen wat er staat en haar gedachten omzetten in woorden en zinnen, dat is voor haar echt lastig.

Schilderen

En o ja, tussen de bedrijven door vertelt Ank ook nog over haar schilderwerk.
‘Ik ben er heerlijk mee bezig. Meestal heb ik de penseel in mijn linkerhand.
Maar soms gebruik ik mijn rechterhand en die moet ik dan helpen met mijn linker. Dan schilder ik dus met twee handen.
Vaak sta ik bij de ezel te schilderen, maar als ik iets in een groter vlak moet doen, dan is het handiger als ik erbij ga zitten. Dan leg ik het papier plat op tafel.’

‘Ik werk nu het liefst met acrylverf op papier. Soms zijn het gewoon vormen en kleuren en is het abstract.
Toen ik weer begon met schilderen, wist ik niet meer hoe ik kleuren moest mengen. Ik wist ook niet hoe de kleuren heten.
Dus ik ben het gewoon gaan proberen. Wat gebeurt er als je deze kleur met die andere mengt? Ik moest het gewoon weer helemaal opnieuw leren.’

Ze laat een paar werken zien en zet ze op een ezel. ‘Het meeste is niet echt goed, hè? Maar wacht.’
Ank pakt een passe-partout en zet het voor een groot vel met een landschap erop. Plots ziet het er heel anders uit.
‘Kijk, nu krijgt het schilderij vorm, diepte, betekenis.’ Ze lacht. ‘Zo deed ik dat bij Kunst-Zinnig-Brein ook.’

‘En zo ben ik lekker bezig,’ besluit Ank. ‘Ik vind het nog steeds heel fijn om te doen, geniet er echt van.’

12 juli 2021
Tekst en foto’s: Bas Langereis